Er was eens een kleine prins die in een prachtig kasteel woonde, midden in een bosrijk gebied. Op een avond bracht zijn moeder, de koningin hem naar bed. Ze stopte hem lekker in. Toen gaf ze hem een nachtkus. ‘Slaap lekker, prinsje van me!’ Zijn moeder had de kamer nog maar net verlaten toen opeens een enorme uil door het open raam naar binnen vloog en op het voeteneinde ging zitten. De prins zat stokstijf rechtop in bed en zag hoe een kabouter afstapte van de uil. Hij had een lange witte baard en een grote krulsnor. Hij droeg een nachthemd en een grappig jasje. Op zijn hoofd had hij een slaapmuts. ‘Dag, prins,’ zei de kabouter vriendelijk, “wees niet bang, ik ben Klaas Vaak”.