Er was eens een arm werkpaard dat zijn dagen sleet bij een gemene oude boer. Het paard stond eenzaam en alleen in een vochtige schuur. Zijn vacht was grijs en grauw. Ach, had ik maar een vriendje, dacht het paard vaak. Op een dag spande de boer hem voor de ploeg. De grond was hard en het viel niet mee om vooruit te komen. ‘Sneller, luie donder!’ tierde de boer, die hem sloeg met de zweep. ‘Werken moet je, tot je er bij neervalt!’ Plotseling kwam er een koets voorbij rijden. Er zaten kleine kinderen in die vrolijke liedjes zongen. Maar het paard had vooral oog voor de vreemde zwarte hengst die de koets trok. Zijn lange staart kreeg een blauwgroene schittering in de morgenzon. Heel bijzonder voor een paard. ‘Waar sta jij naar te staren, ouwe knol?’ riep de boer. ‘Vort!’ De zweep knalde weer, terwijl de koets uit het zicht verdween.
Die avond zat er een pauw op het dak van de schuur. Hij stak zijn kop door een gat in het dak. ‘Ik zag dat je flink met de zweep kreeg.’
‘O, heeft u dat gezien?’ vroeg het paard verbaasd. ‘Dat is helaas nooit anders geweest.’
‘Dan wordt het tijd dat je ontsnapt.’
‘Maar waar moet ik heen?’ vroeg het paard.
‘Loop meteen het bos in,’ zei de pauw. ‘Dan komt het goed.’ En van het ene op het andere moment was hij verdwenen.
Het paard besloot dat de pauw gelijk had. De ellende had lang genoeg geduurd. De volgende dag was het zondag. Het paard wist dat de boer dan altijd wegging, al wist hij niet waar naartoe. Maar dit was het beste moment om te ontsnappen. Met een woeste trap schopte het paard de schuurdeur uit zijn scharnieren. Hij draafde het bos in en genoot van de vrijheid. Maar na een tijdje werd hij moe en hongerig. Plotseling verscheen de pauw weer. ‘Hou vol!’ riep de vogel opgewekt. ‘Je gaat de goede kant op.’ En weg was hij weer. Het paard wandelde verder, steeds dieper het bos in. Maar de moed zonk hem in zijn hoeven.
De volgende dag kruiste de pauw opnieuw zijn pad. ‘Hou vol, zo gaat ie goed!’ Opnieuw verdween de vogel in het bos. Het paard zag nog net een glimp van de prachtige pauwenstaart. Hij moest opeens denken aan de hengst met de schitterende staart, die de koets had getrokken.
Ook de dagen daarop kwam de pauw even zeggen dat hij vooral vol moest houden. Maar het arme paard kón niet meer. Hij sleepte zich al veel te lang voort zonder eten en drinken.
De ochtend van de zevende dag stond de pauw weer voor zijn neus.
‘O nee, hè?’ riep het paard boos. ‘Daar komt ie weer aan met z’n “Hou vol”!’
Maar de pauw zei blij: ‘Deze keer niet, want je bent er.’
En warempel, het volgende moment kwam hij op een zonnige open plek. Er stond een statig wit huis met bijzondere vazen op het dak. Door de openstaande deuren klonken vrolijke stemmen en bij het terras speelden kinderen. Die liepen op hem af en klopten hem zachtjes op zijn flanken. ‘Wat ziet hij er slecht uit,’ zei een meisje. ‘Zo mager en vies.’ Toen mocht het paard van hun bordjes eten en uit hun glazen drinken. Het smaakte verrukkelijk. De waard van het theehuis kwam naar buiten. ‘Nou, nou, wat zie jij eruit, ouwe jongen! We zullen je een grondige opknapbeurt geven.’
Zodra het paard zijn buik vol had gingen de kinderen met emmers sop in de weer. Ze schrobden en borstelden zijn vacht, wasten en kamden zijn manen en bleven hem maar knuffelen. Het werkpaard voelde zich opeens een luxepaard en genoot met volle teugen. ‘Je lijkt nu wel een paradepaard met die mooie glanzende vacht!’ zei de waard. Hij nam het paard mee naar binnen, waar vrolijke mensen aan prachtig gedekte tafels zaten. ‘Beste mensen!’ riep de waard. ‘Herkent iemand misschien dit mooie paard? Het is vandaag aan komen lopen.’ De meeste mensen schudden van nee.
Plotseling kreeg het paard de schrik van zijn leven. Vlak bij hem zat de gemene boer! Maar tot zijn verbazing herkende die hem niet. De boer zei: ‘Wat een mooie knol heb je daar, baas! Da’s wel wat anders dan dat lelijke beest dat vorige week bij mij is weggelopen. Nou ja… die had z’n beste tijd toch al gehad!’ Opgelucht draaide het paard zijn hoofd. Toen zag hij zijn spiegelbeeld in een grote blinkende vaas. Maar het was geen grauw, grijs paard dat hij daar zag. Nee, daar stond een schitterend wit paard, rechtop en fier. Het gaf hem een warm, trots gevoel.
De waard nam hem mee naar buiten. ‘Nou, als je dan van niemand bent, moet je maar hier blijven wonen. En vanaf nu heet mijn mooie pand “Het Witte Paard”!’
‘Je ziet het, hè?’ zei de pauw even later tegen het paard. ‘Als je maar volhoudt.’
‘Jazeker, dankzij u,’ antwoordde het paard blij.
‘Zeg maar jij, hoor,’ lachte de pauw. En voor zijn ogen veranderde de vogel in de hengst met de blauwe staart. Het witte paard was sprakeloos.
‘Als je voortaan hier woont, dan kunnen we vrienden zijn,’ zei het andere paard.
‘Dit is de mooiste dag van mijn leven!’ juichte het witte paard. Hij steigerde van plezier.
De nieuwe vrienden werden samen voor een koets gespannen. De kinderen klommen erin en zingend reden ze weg. Hun lied klonk als muziek in de schoongepoetste oren van het overgelukkige witte paard:
‘Op zondag drinken we limonade
En eten we slagroomtaart
Dan spelen we de hele dag
Bij het Witte Paard!’
Bron: Efteling Facebook